Schrijvers over Secundus

Hier vindt u een overzicht van schrijvers die iets over Secundus hebben geschreven. Het grootste deel is in het Neolatijn, maar ook schrijvers uit andere talen komen aan bod. Het criterium voor opname is een zekere bekendheid van de desbetreffende schrijver. Ik hoop dat uit dit overzicht blijkt dat, hoewel Secundus bij het grote publiek redelijk onbekend is, hij zeker geen obscuur dichter was, die we net zo goed zouden kunnen vergeten. In het verleden is hij van invloed geweest op vele grootheden, in binnen- en buitenland.

Klik hieronder op een schrijver om naar de passage te gaan. Als geen andere vertaler gemeld is, zijn de vertalingen van mijzelf. Nog niet alle passages zijn vertaald, hier wordt aan gewerkt. Afkortingen voor bronnen staan onderaan deze pagina.

 

Andrea Alciati

Theodorus Beza

Lord Byron

Giacomo Girolamo Casanova

Janus Dousa Pater

Janus Dousa

Paul Fleming

 

Johann Wolfgang von Goethe

Hugo Grotius

Constantijn Huygens

Michel de Montaigne

Cornelius Musius

Julius Caesar Scaliger

Petrus Scriverius  

 

 

 

 

 

 

Cornelius Musius (1500-1572)

geciteerd in Petrus van Opmeer, Historia Martyrum Batavicorum sive defectionis a fide maiorum Hollandiae initia: duas in Decades distributa, Keulen, 1625, 68. Dit als dank voor een penning met Musius’ afbeelding uitgesproken distichon bevat het eerste mij bekende woordspel met de naam van Secundus.

 

Non fecit merito, nomen qui forte Secundo

    Imposuit: Primus iure vocandus eras.

 

 Hij handelde niet terecht, die jou, Secundus, toevallig de(ze) naam

    gaf: Primus (eerste) had jij met recht genoemd moeten worden.

 

 

 

Julius Caesar Scaliger

 

(uit Secundus 1631, *7 R)

Mollia tam blando spirant quae murmure, quae tam

   Dulcia nectareo Basia picta sono:

Sidereae Veneris puto defluxisse labellis.

   Tam lepida ex alio non potuere loco.

Cetera mellito languent defecta veneno:

   Nec decus eximiae sustinuere notae.

Ergone divina haec Veneris, plebeia mariti?

   Tam diversa uno sic coiere choro.

 

(vertaling uit Guépin 1991, 145)

Die zachtjes ademen met zo liefelijk gefluister,

   De kussen die so soet geschilderd zijn met nectargeluid:

Ik denk dat ze gestroomd zijn van de lippen van de hemelse Venus,

   Zo geestig hadden ze niet uit een andere plaats kunnen komen.

De rest is slap, ontkracht door het honingzoet vergif,

   En het handhaaft niet de roem van zijn buitengewone bekendheid.

Zijn dus de goddelijke van Venus, de plebeïsche van haar echtgenoot?

   Zo zijn in één reidans zulke verschillen bijeengekomen.

 

 

 

Theodorus Beza

 

(uit Secundus 1631, *7 R-V)

Excelsum seu condit Epos, magnique Maronis

   Luminibus officere studet;

Sive leves Elegos alternaque carmina, raptus

   Nasonis impetu, canit;

Sive Lyram variis sic aptat cantibus, ut se

   Victum erubescet Pindarus;

Sive iocos blandosque sales Epigrammate miscet

   Clara invidente Bilbili;

Unus quattuor haec sic praestitit ille Secundus,

   Secundus ut sit nemini.

 

Of hij nu een verheven epos schrijft en zich erop toelegt

   Het uitzicht op de grote Maro (Vergilius) te benemen;

Of dat hij lichte elegieën en elegische liederen zingt,

   Voortsnellend in een aanval op Naso;

Of dat hij zijn lier zo aanpast aan gevarieerde melodieën,

   Dat Pindarus zich schaamt dat hij overwonnen is;

Of dat hij grappen en innemende humor mengt in een epigram,

   Tot jaloezie van het beroemde Bilbilis (geboorteplaats van Martialis);

Deze Secundus alleen heeft deze vier zo verricht,

   Dat hij tweede is ten opzichte van niemand.

 

 

 

Janus Dousa

 

(uit Secundus 1631, *8 R)

Cedite cum priscis quantum est hoc tempore Vatum:

   Mihi Secundus unus instar omnium est.

 

Wegwezen, alles wat er in deze tijd aan dichters is, samen met de vroegere:

    Voor mij is Secundus in zijn eentje gelijk aan allen.

 

 

 

Johann Wolfgang von Goethe

 

An den Geist des Johannes Secundus

 

Lieber, heiliger, großer Küsser,
Der du mirs in lechzend atmender
Glückseligkeit fast vorgetan hast!
Wem soll ichs klagen, klagt ich dirs nicht!
Dir, dessen Lieder wie ein warmes Kissen
Heilender Kräuter mir unters Herz sich legten,
Daß es wieder aus dem krampfigen Starren
Erdetreibens klopfend sich erholte.
Ach, wie klag ich dirs, daß meine Lippe blutet,
Mir gespalten ist und erbärmlich schmerzet,
Meine Lippe, die so viel gewohnt ist
Von der Liebe süßtem Glück zu schwellen
Und, wie eine goldne Himmelspforte,
Lallende Seligkeit aus und ein zu stammeln.
Gesprungen ist sie! Nicht vom Biß der Holden,
Die in voller ringsumfangender Liebe,
Mehr möcht haben von mir und möchte mich Ganzen
Ganz erküssen und fressen, und was sie könnte!
Nicht gesprungen, weil nach ihrem Hauche
Meine Lippen unheilige Lüfte entweihten.
Ach, gesprungen, weil mich Öden, Kalten,
Über beizenden Reif der Herbstwind anpackt.
Und da ist Traubensaft und der Saft der Bienen,
An meines Herdes treuem Feuer vereinigt,
Der soll mir helfen! Wahrlich, er hilft nicht,
Denn von der Liebe alles heilendem
Gift-Balsam ist kein Tröpfchen drunter.

 

 

 

Andrea Alciati

 

(uit Secundus 1631, **2 R ; in iets afwijkende vorm staat dit gedicht ook in Secundus 1541, V1 R)

Nomen perpetuum vita breviore rependunt,

   Elysiisque abdunt te tua fata locis,

Vincere ne veteres posses magnosque Poetas,

   Par quibus hoc modico tempore factus eras.

Flent Musae, et Charites, lacrimas quoque fundit Apollo.

   Et tua deserto busta Helicone colunt.

 

(uit Secundus 1541, M2 V)

In Johannis Secundi Basia

 

Extremum si, post tot dulcia basia, finem

   Neaera concessit tibi,

Quin illum potius celebras? Noctesque beatas

   Ad alta tollis sidera?

Si non concessit, et adhuc tua messis in herba est,

   Quo tot cataglottismata?

O segnem Veneris tyronem, et perdere dignum

   Quae iam recepit praemia.

 

 

 

Paul Fleming

 

Epigramata IX.2. De Joanne Secundo.

 

Nobilis est plastes idemque poeta Secundus.
Nobile pingit opus, nobile fingit epos

 

 

 

Montaigne

 

Livre II.10 Des Livres

 

Entre les livres simplement plaisans, je trouve des modernes, le Decameron de Boccace, Rabelays, et les Baisers de Jean second (s'il les faut loger sous ce tiltre) dignes qu'on s'y amuse.

 

 

 

Petrus Scriverius

 

(uit Secundus 1631, **2 R-V)

SECUNDUS IPSE LOQUITUR

 

Artem Naturae genio mirabere iungi,

   Protulerit pictum si mea vita caput.

Prodierit, caeca me face Iulia torret,

   Vatis amatoris Iulia sculpta manu:

Protinus agnosces nostri monumenta caloris;

   Agnosces oculos, qui rapuere meos.

Flammeolos illos oculos, fuscedine gratos;

   Agnosces nigras, retia nostra, comas.

Quas fronte, et toto collo volitare videbis,

   Qualis in amplexus venit amata meos.

Artifices Phidiae digitos en Mentora iures,

   Lysippi iures Praxitelisque manus.

Caelestem dominam iures. Ea gloria caeli est:

   Ingenium hoc nobis Iulia sola facit.

Iulia, te teneo? An me rursum somnia fallunt?

   Alter ut Ixion, Iulia, te teneo?

Abduxitque meos Hospes genialis amores?

   Barbarus, heu, noctes possidet ille meas?

Possidet: et ficta se pascit imagine Vates.

   Improbus, heu, secum gaudia vera tulit.

Formosi remanet simulacri sola voluptas:

   Sed tamen haec vivent, cetera mortis erunt.

Vivet et aeternum nostris celebrata Camoenis

   Iulia primus amor, Iulia summus amor.

Exiguo magnum nomen sortita libello,

   Fulgebit Latias inter honora nurus.

Huius in amplexus contempta Naso Corinna

   Ibit: nec Gallo grata Lycoris erit.

Nequicquam cupiet Nemesis lasciva Tibullum,

   Romanum frustra Cynthia Callimachum.

Iulia postpositis adamabitur omnibus una:

   Una dolor cunctis, unaque risus erit.

Unam omnes cupient: omnes fastidiet una

   Iulia, carminibus facta superba meis.

 

(uit Secundus 1821, II.289)

Janus Secundus noster Hagiensis, poeta cum veteribus comparandus, et nulli recentiorum secundus.

 

 

 

Janus Dousa Pater

 

(uit Secundus 1821, II.289)

Secundus noster, nuperus quidem poeta et novitius, ceterum nulli antquorum (praefiscine hoc dixerim) meo iudicio secundus.

 

 

 

Hugo Grotius

 

(uit Secundus 1821, II.289)

Durae mentis, iners, merumque rus est,

Si quem Basia non iuvant Secundi.

 

Diegene heeft een harde geest en is nutteloos en pure boersheid,

Als Secundus’ Basia hem geen genoegen doen.

 

 

 

Constantijn Huygens

…at tandem alieni operis pertaesus archetypa mea manu efformare coepissem, exemplo partim nobilissimi, quod gloriari soleo, concivis mei Ioannis Secundi Hagiensis, quem uno saeculo me superiorem iisdem studiis poeseos, picturae, musices atque huius demum plastices pariter affectum observo. Sed sculptoria vere fuit, quam ipse exercuit, artificio maiore, quod minus reparabile, postquam incautiore scalpello festinatum aut, ut proprie dicam, profundius erratum est. Molliori lapide Germanico cinericeo ad hanc rem utuntur, quem et Secundo usurpatum video ex archetypis magni vatis, quae a celeberrimi pictoris Scorellii nepote Cornelio Sipennessio dono accepta in deliciis asservo, cum fusilibus nonnullis eiusdem, in quibus singulis florentissimum viri ingenium et eundem, qui in carmine elucet, coelestem genium agnosco. Nec, si quod sentio vere proloquar, vidisse me statuo huiusmodi operum, quae cum istis comparari posse iudicaverim, ut hac etiam arte, quod de poetica testatus Beza est, sic Secundus praestiterit, secundus ut sit nemini.

 

Over het door hem maken van penningen:

Hierbij heb ik gedeeltelijk het voorbeeld gevolgd van mijn beroemden stadgenoot den Hagenaar Janus Secundus, waarin ik een eer stel, die zooals ik bemerk, een eeuw eerder dan ik zich op dezelfde schoone kunsten gelijkelijk heeft toegelegd, poëzie, schilderijen, muziek en eindelijk deze plastiek. Maar in werkelijkheid was het de graveerkunst, die hij zelf beoefende en die een grooter kunstvaardigheid vereischt, omdat het minder gemakkelijk weer hersteld kan worden, nadat men wat onvoorzichtig en snel met de burijn is te werk gegaan of, om het juister uit te drukken, een fout heeft gemaakt, die wat te diep zit. Men maakt daartoe gebruik van een week soort steen uit Duitschland, die de kleur van asch heeft. Ook Secundus heeft dat gedaan, zooals mij gebleken is uit de origineelen van den grooten dichter, die ik van den kleinzoon van den beroemden schilder Van Schorel, Cornelis van Sipenesse, ten geschenke heb gekregen en die ik als een kostbaar bezit bewaar tezamen met enkele afgietsels ook van hem, waarvan elk exemplaar voor mij het bewijs is van het schitterend vernuft van den man en dezelfde heerlijke begaafdheid, als ook in zijn dichtwerk aan het licht komt. En als ik eerlijk uitspreek, wat ik meen, dan verklaar ik onder werkstukken van dat soort nog geen ontdekt te hebben, welke in mijn oogen met die van hem een vergelijking kunnen doorstaan, zodat ook in deze kunst, zoals Beza getuigd heeft over zijn poëzie, Secundus zo heeft uitgeblonken, dat hij bij niemand vergeleken “secundus” (de tweede) is. (vertaling van A.H. Kan)

 

 

 

Casanova

Hoewel de passage niet over Secundus gaat, kan ik het toch niet laten om dezehier op te nemen. Casanova beweert hier dat zijn eerste literaire uiting een antwoord was op een distichon van Secundus (hij zegt er niet bij dat het van Secundus is).

 

(l’Histoire de ma vie, T.1, Ch. 2)

l’Anglais, admirant ma raison, écrivit aussitôt ce vieux distique et me le donna à lire:

       Dicite, grammatici, cur mascula nomina cunnus,

           Et cur femineum mentula nomen habet. (Epigr. I.73.1-2 in Secundus 1631)

 Après l’avoir lu à haute voix, je m’écriai: «Pour le coup, voilà du latin.» «Nous le savons, » me dit ma mère, «mais il faut l’expliquer.» «L’expliquer ne suffit pas,» répondis-je; «c’est une question à laquelle je veux répondre.» Et, après avoir pensé un moment, j’écrivis ce pentamètre:

           Disce quod a domino nomina servus habet.

Ce fut mon premier exploit littéraire, et je puis dire que ce fut dans ce moment qu’on sema dans mon âme l’amour de la gloire qui dépend de la littérature, car les applaudissements me mirent au faîte du bonheur.

 

 

 

Lord Byron

 

Don Leon, 797-803

 

H —— D—— paws,and red-haired Charlton sips,

Tiptongued, the nectar from vaginal lips.

Some take a flogging, till the smart supplies

Incentives to their dormant energies.                     (800)

Some hoary captains oft their yards have braced

Where Jean Secundus only basia placed;

For Mother Wood has maidens complaisant,

 

 

Afkortingen: